Munir zag eens pruimen hangen,
O, als eieren zo groot!
Hij besloot ze te gaan plukken,
schoon* ons geweten dit verbood.
Zie, de boom was van de buurman,
slechts één tak hing zo opzij
dat het in ons tuintje prijkte.
Met een stok en wat toeren kon Munir er prima bij.
‘Ach’, zo suste hij ons allen:
‘Weet, ik ken de buurman goed!
Wat ik doe zal hem bevallen;
hij is blij als ik mij voed
met de opbrengst van zijn volkstuin,
daar hij in Turkije is.
Waar wij heerlijk van genieten
is voor hem echt geen gemis!’
En dus gaven wij ons over
aan de zachte, zoete vrucht.
Met een zuiver, rein geweten,
door Munir in slaap gesust.
*Schoon betekent in dit geval niet wat je denkt dat het betekent. Het is een korte versie van het oude Nederlandse woord ‘ofschoon’ dat ‘alhoewel’ betekent. Deze blog is geïnspireerd op een bekend Nederlands gedicht uit de 18de eeuw van Hiëronymus van Alphen over een jongetje dat in de verleiding komt om pruimen te jatten en waar dit woord in voor komt:
De pruimeboom
Eene vertelling
Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eijeren zo groot.
’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader ’t hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
Noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
En niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
Ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader,
Die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het loopen tegen,
Voor aan op het middelpad.
Kom mijn Jantje! zei de vader,
Kom mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken;
Nu heeft vader Jantje lief.
Daarop ging Papa aan ’t schudden
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
En liep heen op een galop.